Maaslinie
Maaslinie
Onder de Maaslinie wordt verstaan het gedeelte van de rivier de Maas van Wessem aan de Nederlands-Belgische
grens tot aan de monding van het Maas-Waalkanaal bij Heumen, alsmede het aansluitende Maas-Waalkanaal tot
de Waal bij Weurt.
In blauw aangegeven de Maaslinie, in rood Duitse eenheden en in het groen vak II 26 R.I. en Politietroepen groep Haps
Nadat de Duitse herbewapening een feit was geworden en de mogelijkheid van een Europese oorlog was toegenomen, besloot
de Nederlandse Regering in 1935 (summiere) maatregelen te treffen om de mobilisatie van het leger te beveiligen tegen een
strategische overval. Deze beveiliging beperkte zich in eerste instantie tot de bouw van zogenaamde rivierkazematten bij de
vaste overgangen over de grote rivieren. In de Maaslinie waren dat er twee bij de spoorbruggen van Mook, Gennep (Oeffelt),
Buggenum en Venlo en twee bij de verkeersbrug van Roermond. Deze rivierkazematten van gewapend beton waren zodanig
ingericht dat ze een modern verdedigingswerk met een zeer hoog weerstandsvermogen vormden. Op 10 mei 1940 is dan ook
bewezen dat deze kazematten heel wat artillerie treffers konden incasseren.
Door het steeds geavanceerder worden van het buitenlandse leger werd al snel duidelijk dat hiermee niet kon worden
volstaan. Nadat het besluit tot het vormen van een doorlopende weerstandslijn aan de grens genomen was, werd in het begin
van 1939 een bedrag van 10 miljoen gulden (4,53 miljoen euro) ter beschikking gesteld voor het bouwen van voldoende
gevechtsopstellingen om alle mitrailleurs in de linie onder te brengen. Voor het zuidelijk deel van ons land was de Maas en het
daarop aansluitende Maas-Waalkanaal een voor de hand liggende natuurlijke barrière om deze weerstandslijn te vormen.
De bezetting van de linie moest in eerste instantie voorkomen dat de bestaande vaste en drijvende overgangsmiddelen
onbeschadigd in de handen van de vijand vielen en ten oosten van de linie 's de opmars vertragen door middel van
hindernissen en versperringen om uiteindelijk zo hardnekkig mogelijk weerstand te bieden om tijdwinst te verkrijgen. Gezien
de geringe sterkte van de aanwezige troepen rekende het Algemeen Hoofdkwartier op een tijdwinst van een halve (in het
gunstigste geval één hele) dag. Na de voltooiing van de mobilisatie had de weerstandslijn haar aanvankelijke taak volbracht.
De bezetting van de kazemat bestond tijdens volledige gevechts-vaardigheid voor de eerste 8 uren per etmaal uit een groeps-
commandant, een groeps-schutter en een helper. De groeps-schutters waren de beste schutters van de Compagnie en droegen
als onderscheiding hiervoor een liggend oranje streepje op de boven mouw van het uniform (Inventie van Kolonel Schmidt).
De oorspronkelijke sterkte van een groep was 11 man (3 man in de kazemat en 8 man in de schuttersputten bij de
kazemat). Beetje bij beetje werd echter het personeel bij de groepen onttrokken met als gevolg dat de groepssterkte veelal
nog maar uit 8 tot 9 man bestond. In enkele gevallen bestond de groep slechts uit 6 man. De bezetting van de
schuttersputten bedroeg daardoor nog maar 5 á 6 man (soms 3 á 4 man). Reserve mitrailleurs waren niet aanwezig, de
munitievoorraad was beperkt en handgranaten ontbraken bijna overal.
De opstellingen voor pantserafweergeschut (pag.), 8-staal en 6-veld waren eveneens meestal van hout en grond gemaakt.
Veelal waren zij overdekt. Soms met rails, soms met houten balken. De buitengewoon grote schiet-gaten maakten de
opstelling zicht- en trefbaar. De positie van de bedieningen was verre van benijdenswaardig, vooral als de vuurmond niet van
een schild was voorzien zoals bij 8-staal altijd en bij de 4.7. pag. veelal het geval was. Het nijpende gebrek aan modern
pantserafweergeschut op belangrijke gevechtsfronten had de opperbevelhebber van Land- en Zeemacht er toe genoodzaakt de
aan de Maas opgestelde stukken van 4.7 cm te vervangen door stukken van 8-staal. Deze waren eind april, begin mei van
1940 aan de Maas aangekomen en hadden de opstellingen van de pag. vuurmonden ingenomen. Deze pag-kanonnen waren
echter op 10 mei nog bij de Maasbataljons en hebben aan de strijd deelgenomen, sommigen zonder over enige
gevechtsopstelling te beschikken.
In deze semi-permanente opstelling (S.P.O.) verbleven de overige manschappen van de groep die niet in de kazemat waren
opgesteld. Ze bestond uit een stuk gevechtsloopgraaf met houten bekledingen, voorzien van zit nissen en soms van lig nissen
onder de borstwering. Infanterieschilden waren op de borstwering aangebracht. De schuilplaatsen waren nog niet overal
aanwezig, het daarvoor bestemde hout werd begin mei 1940 aangevoerd, net zoals de opstellingen en schuilplaatsen van
sectie- en compagniescommandanten. De S.P.O. was in de regel op 30 tot 60 meter zijwaarts van de bijbehorende kazemat
gelegen. Loopgraven tussen kazemat en S.P.O. en van de S.P.O. naar de opstelling van de sectiecommandant waren bijna
nergens aanwezig.
Tussen de monding van het Maas-Waal Kanaal (Katwijk) en St. Agatha liep langs de Westelijke Maasoever een dijk. Nadat deze
dijk in 1926 op 14 plaatsen was doorbroken heeft Provinciale Waterstaat deze verzwaard en verhoogd. Voor deze
dijkverbetering was in de omgeving slechts weinig geschikte klei voorhanden, het dijk-lichaam werd dan ook voornamelijk
samengesteld uit zand. Alleen de aan het water grenzende zijde (buiten-beloop), en de bovenkant (kruin) van de dijk werden
bekleed met een waterdichte kleilaag van 0,50 meter. Het graven van S.P.O’s vormde hier dan ook een directe bedreiging van
de dijk als waterkering.
Zeer droevig was het in de gehele linie gesteld met de verbindingen. Het verbindings net tot en met de
compagniescommandanten was in orde, maar in de compagnieën zelf ontbrak meestal alles. Men was bevoorrecht als de
Compagniecommandant met de Sectiecommandant telefonisch verbonden was. In eerste instantie zou de telefonische
verbinding met de kazemat door middel van veldkabel tot stand gebracht worden. Deze kon door middel van klemschroeven in
het houten aansluitkastje op de achterzijde van de kazemat aangesloten worden (bij kazematten met een klimkoker was dat
een betonnen put op circa 30 meter afstand). Het was de gedachte om te zijner tijd een permanent ondergronds telefoonnet
aan te leggen, om zo de kazematten met de Sectiecommandant te verbinden. Op 10 mei 1940 was echter nergens een
dergelijke verbinding met de Sectiecommandant aanwezig. De Maas-troepen waren dus in de compagnieën aangewezen op
ordonnansen. Dat deze ordonnansen zelfs met grootste heldenmoed het overbrengen van bevelen over open terrein, wat
onder artillerie- of mitrailleurvuur lag, niet zouden kunnen uitvoeren mag geen verrassing zijn. Dit resulteerde er in dat
kazematten en S.P.O.n geheel zelfstandig en zonder invloed van de Sectiecommandant en Compagniecommandant de strijd
moesten voeren. De invloed van de Sectie- en Compagniecommandant was praktisch nihil.
De kazematten waren veelal zeer moeilijk te maskeren. Wel is op sommige plaatsen een houten of stenen bouwsel er omheen
gemaakt, zodat zij op schuurtjes of schaapskooien leken zoals de 76 S, 95 S, 101 S, 105 B, 106 S, 107 S en 112 S
Behalve de genoemde kazematten typen werden in de Maaslinie gevechtsopstellingen voor pantser afweer-geschut, 8-staal,
6-veld en geweer schutters gebouwd. Ter bescherming van de kazematten werden semi-permanente opstellingen (S.P.O.)
gegraven. Per kazemat waren negen schuttersputten (een kuil van circa 1,5 m breed bij 1,5 m lang en 1,4 m diep) en één
opstellingsplaats voor een mitrailleur voor het geval dat de kazemat onbruikbaar werd gewenst. De wanden van deze putten
waren voorzien van een 5 cm dikke houten bekleding, met rondhout gestempeld of op 4 m afstand verankerd.
De schootsvelden de G en B kazematten bedroegen afhankelijk van het type mitrailleur 35° (Schwarzlose M.08/15) of 40°
(M.20). De 35° uitvoering was voorzien van een gasdichte afsluiting van het schietgat (boldoorvoering van de mitrailleur-
affuit) en een apparaat voor luchtverversing en voor het afzuigen van bij het vuren optredende gassen en rook. De
zogenaamde stekelvarkens waren van een constructie van beduidend kleinere afmetingen. Zij waren niet te min zichtbaar,
terwijl de drie grote schietgaten zeer kwetsbare punten vormden. Wel waren zij goed beschermd tegen 2 cm geweer en
mitrailleur patronen door de stalen schietgatblinden van 2 cm dikte. Pantser projectielen doorboorden echter de platen
gemakkelijk.
De S.P.O.’s werden daarom grotendeels vervangen door open schuttersputten (192 stuks) van gewapend beton die in het
dijk-lichaam waren ingegraven. Elke opstelling was voor één geweerschutter met infanterieschild. Deze 8 schuttersputten
waren in de dijk gebouwd vlak achter of, in gevallen waar de kazemat in de dijk was gebouwd, links en rechts van de kazemat.
De onderlinge afstand was ongeveer 6 meter. De taak van deze geweerschutters was vijandelijke doelen in het voorterrein van
de oostoever onder vuur nemen en hun kazemat beschermen.
II 26 R.I.
15 G.B.
I 41 R.I.
2 G.B.
III 41 R.I.
III 26 R.I.
17 G.B.
Vak Weert
Vak Asten
vak Bakel
Vak Erp
Vak Schaijk
1 26 R.I.
In het winterbed van de Maas had dit natuurlijk geen zin. Zeer zichtbaar waren de kazematten boven op de dijk tussen Katwijk
en Sint Agatha maar ook langs het Maas-Waalkanaal. Wie met een schip de Maas op- of afvoer kon precies de posities en zelfs
de schootvelden van de kazematten op kaart vastleggen. Aan het Maas-Waalkanaal was dit eenvoudiger, iedere wandelaar kon
daar de plaatsen vaststellen door te kijken naar de hectometerpalen langs het kanaal. De Duitsers waren dan ook volledig op
de hoogte van de aan Nederlandse zijde genomen maatregelen en hadden hier dan ook gedetailleerde kaarten van.
www.standhouden.nl
Uitbreken van de oorlog met aanvalsrichtingen van de Duitsers
II-26 R.I. is voor het grootste gedeelte in handen van de Duitsers gevallen. Slechts 3 officieren en ongeveer 80 onder-
officieren en manschappen van de 2e en 3e Compagnie hebben de Peel-Raamstelling in het vak van II-14 R.I. of bij Mill
bereikt.
De Maaslinie is onderstaande plaatsen en tijdstippen geforceerd.
Het was te voorzien dat de ijle Maaslinie zonder steun van artillerie en luchtondersteuning het niet lang zou kunnen houden.
Het front van Wessem tot Mook is aangevallen door zes divisies (1 divisie is een legereenheid van 15.000 man) in de voorste
lijn. Behalve enkele losse groepen van de aangevallen troepen kwamen alleen de compagnieën I-41 R.I., III-26 R.I. en 15 G.B.
in de Peel-Raamstelling terug. Doordat de brug bij Oeffelt onvernield in handen van de Duitsers viel kon per trein het bataljon
III/I.R. 484 de Peel-Raamstelling bereiken en zich nestelen en handhaven ten westen van Mill.
De geschiedenis van de in de dertiger jaren van de twintigste eeuw gebouwde
kazematten op de westelijke Maasoever tussen Katwijk en Oeffelt.
Door de enorme lengte van de verdedigingslijn (100 km van Mook tot Wessem) en de behoefte aan draad-versperringen in de
overige delen van het land, werd met een enkele doorlopende hekversperring langs de oever volstaan. Niettemin waren
hiervoor 35.000 palen en 5 miljoen kg prikkeldraad benodigd.
De Maaslinie vertoonde het beeld van een tot het uiterste uitgerekte enkelvoudige lijn van geïsoleerde kazematten met
bijhorende S.P.O’s. Nergens was enige diepte aanwezig. Uiteraard was de legerleiding er zich van bewust, dat bij het uitvallen
van een of twee mitrailleurs er een gat in het vuurfront zou vallen waardoor de linie gemakkelijk zijdelings opgerold kon
worden. De legerleiding meende dat deze bezwaren niet opwogen tegen de grote voordelen. Door onmiddellijk bij de grens
krachtig weerstand te bieden werd tijd gewonnen om de noodzakelijke laatste voorbereidingen bij de Peel-Raamstelling en de
Grebbelinie te treffen.
8-staal in halfopen gevechtsopstelling bij St. Agatha
In maart 1939 werden de bouwplaatsen verkend en begin juni werd op regiebasis met de bouw begonnen. De
oorspronkelijke opleverdatum was 6 september maar de aannemer werd gevraagd om het werk 23 augustus gereed te
hebben. 14 dagen voor de oorspronkelijke datum leverde deze de gevechtsopstellingen op en declareerde 204.632,94 gulden.
De 132 gevechtsopstellingen in het vak Maas-Noord (tussen kilometerpaal 166 nabij Katwijk en 126 nabij Blitterswijk) waren
op 10 mei 1940 (uitgezonderd telefoonaansluitingen) volledig uitgerust.
Drie verschillende types gevechtsdekkingen werden er gebouwd:
Type G - 57 stuks gietstalen koepel kazemat waarvan 4 met klimkoker, in hoofdzaak toegepast op de plaatsen, waar frontaal
vuur was te verwachten.
Type B - 17 stuks flankerende kazemat van gewapend-beton waarvan 4 met klimkoker, hiervan was het schietgat tegen
rechtstreekse treffers van vijandelijk geschut beschermd door een voorgelegen zware dekking van gewapend beton.
Type S - 58 stuks van het zo genaamde „stekelvarken" waarvan 7 met klimkoker, een lichte kazemat van gewapend beton met
3 schietgaten, welke tezamen een schootsveld van 190° hadden.